Kerkgebouw
Het begin
Het is niet bekend, wanneer zich de eerste bewoners ‘op’ Scheveningen vestigden. Eén van de vroegste vermeldingen van een buurtschap is te vinden in het zogenoemde ‘Oude Register van Graaf Floris’, samengesteld tussen 1280 en 1285. In 1307 moeten er al genoeg mensen hebben gewoond die recht hadden op goed bestuur, omdat in dat jaar hertog Willem V van Beieren bepaalde, dat Den Haag zou worden bestuurd door onder andere zeven schepenen (enigszins te vergelijken met de huidige wethouders). Van deze zeven moest er één uit Scheveningen komen. Deze kon de belangen van het dorp in Den Haag bepleiten of verdedigen.
Voor het dopen, trouwen, begraven in gewijde aarde en het ter communie gaan – in ieder geval op Pasen – waren de Scheveningse gelovigen eveneens aangewezen op de Haagse kerk. Maar door de duinen naar de Haagse kerk te gaan kostte veel tijd en was voor zieken en bejaarden bijna niet mogelijk – de Scheveningseweg was immers nog niet aangelegd. Ook moest voor het vervoer van bijvoorbeeld een overledene een wagen worden gehuurd. Dat kostte geld, iets wat de arme bewoners bijna niet hadden.
Het zegel van de Hervormde Gemeente Scheveningen is te zien in het venster van de Oude Kerk. Het toont een bomschuit met rondom de tekst uit psalm 107: Qui mare descendunt ipsi viderunt opera Domini (Zij die de zee bevaren zien de werken Gods).
Een dwarse kerkrentmeester
In 1466 werd daarom de kapel verheven tot ‘ecclesia’ en werd de kerkelijke gemeente losgemaakt van Den Haag. Dat gebeurde mede door het dwingend ingrijpen – tegen de wil van hogere bestuurders in – van de Scheveningse kerkmeester IJsbrant Arentszoon die hier later nog ter sprake komt. Daardoor konden alle religieuze handelingen voortaan in het eigen dorp plaatsvinden. Ook bejaarde en zieke dorpsbewoners waren daarvan nu niet meer verstoken. Het moet de centrumfunctie van de reeds bestaande kapel vanaf dat jaar sterk hebben benadrukt. Werd korte tijd later daarom de huidige kerk gebouwd? Want in de kapconstructie zijn telmerken gevonden die zo te zien dateren uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. En er werd in ieder geval in 1469 al begraven, zoals zal blijken.
Buiten en binnen
Het grootste deel van de kerk – het ‘schip’ – werd driebeukig, kreeg een zadeldak en een houten tongewelf – dus in de vorm van een halve ton. Het koor, het gedeelte waar het hoogaltaar stond, werd voor vijf-twaalfde deel gesloten. Aan de kant van de huidige Wassenaarsestraat – de noordkant – heeft al in 1464 een sacristie gestaan, de plaats waar de priester zijn gewaden en de benodigdheden voor de eredienst bewaarde. Aan de zijde van de Keizerstraat bezat de kerk een dwarsschip. Daaruit blijkt dat de vorm lange tijd die van een zogenoemde halve kruiskerk is geweest.
In de kerkruimte stonden in ieder geval vijf altaren. Ook hebben er beelden gestaan, waren er één of meer gebrandschilderde ramen, zongen geestelijken tijdens de mis en klonk er een orgel. In het jaar 1483 moeten er ongeveer 190 mensen in het dorp hebben gewoond. Een aantal daarvan moest gaan bedelen, een groter deel probeerde inkomen te verwerven door de visserij.
Cornelis Emandts (1641-1687) maakte in 1664 een kopie van een ouder schilderij – van een onbekende meester – dat in de Oude Kerk hing. Te zien is de situatie vóór de Allerheiligenvloed van 1 november 1570 toen het deel tussen kerk en strand nog werd bewoond.
Geen verwoestende storm: kerk niet weggespoeld
In de kerk bevindt zich een grafsteen met het jaartal 1469, ooit gelegd boven de laatste rustplaats van de hierboven genoemde kerkrentmeester IJsbrant Arentszoon, die op 25 september dat jaar was overleden. De aanwezigheid van deze zware steen zou aantonen, dat tijdens een hevige storm die in 1470 aan de Hollandse en Zeeuwse kust veel schade zou hebben aangericht, het gebouw niet door de zee werd verzwolgen.
Echter, later onderzoek lijkt aan te tonen, dat deze ‘zware, verwoestende storm’- zeker in die mate – nooit heeft plaatgevonden. Van het verdwijnen van het gehele gebouw is dus geen sprake geweest, hoewel vele geslachten door legendes de gebeurtenis steeds hebben geloofd. Het kan zijn dat dit verhaal is ontstaan na de Allerheiligenvloed van 1 november 1570. Toen werd wél een deel van het dorp door de zee weggeslagen, ongeveer tot aan de kerk toe.
Centrale functie
Het kan bijna niet anders dan dat, zoals gezegd na het verheffen van de kapel tot kerk, het gebouw nog meer dan voorheen een centrale functie in het dorp vervulde. Scheveningen is immers nooit een zelfstandig dorp geweest, maar is steeds vanuit Den Haag bestuurd. Daarom heeft Scheveningen nooit een eigen dorps- of gemeentehuis gehad.
Het gebied rond de kerk moet veel groter zijn geweest dan de tegenwoordige ruimte binnen het muurtje. Het grotere terrein werd in ieder geval gebruikt als begraafplaats. Mogelijk stond zelfs de pastorie ook nog op dit grondgebied, de zogenaamde immuniteit. De kerk als centrale functie werd nog meer versterkt omdat daar de officiële afkondigingen werden gedaan.
Foto: Panorama Mesdag
De toren: baken, ook voor de vissers
Het lijkt erop dat er al vóór 4 maart 1500 een toren moet zijn geweest. Want de Haagse magistraat bepaalde op die dag dat er op het strand (ter hoogte van de kerk) ’s morgens ‘nae de clocke zes’ vis mocht worden afgeslagen tot ‘die clocke negen heeft’. Die vishandel mocht ook nog plaatsvinden van ’s middags twee tot ’s avonds zeven uur. Een klok gaf dus de tijden aan waartussen de op het strand aangevoerde vis mocht worden verkocht. Die klok kan bijna niet anders dan in de kerktoren hebben gehangen. Het geluid moest immers tot op het strand hoorbaar zijn. Ook daardoor werd de centrale functie van het gebouw versterkt.
Tijdens de Allerheiligenvloed van 1 november 1570 werd, zoals gezegd, het deel van het dorp dat direct aan de kust lag door het zeewater weggeslagen. Daardoor kwam de kustlijn veel dichter bij de kerk te liggen. Na ongeveer twee eeuwen had de situatie rond het dorp zich zo ontwikkeld, dat het aan drie kanten werd omgeven door hoge duinen. De kerk – in de huidige vorm – werd omringd door een klein aantal huizen, gelegen aan enkele straten.
De Klinkers
Rechts naast de toren heeft eeuwenlang tegen de buitenmuur van de kerk een huisje gestaan. Het werd permanent gebruikt door zeelieden die niet meer voeren en dienst deden als klinkers – dorpsomroepers. Er waren zes klinkers: vijf hadden in het dorp een eigen wijkje. De zesde had vooral tot taak zaken af te roepen die géén verband hielden met de visvangst. Hij was daarom in dienst van de gemeente Den Haag. De klinkers maakten in het dorp met behulp van een bekken bekend dat er schepen op het strand waren aangekomen: een teken dat de visafslag kon beginnen. Ze hielden ook toezicht in de kerk, luidden indien nodig de klok, vooral bij storm en zorgden ’s nachts voor vuurpotten en fakkels op het strand zodat schepen – door het ontbreken van een haven – bij het dorp aan land konden komen. De laatste klinker overleed in 1964. Het waakhuisje is allang verdwenen.
‘De klokkenluiders van Scheveningen’. Naar een tekening van Edwin A. Abbey [september 1881]. In: G.H. Boughton, Sketching Rambles in Holland (New York 1885). Bijzonder is, dat in een (buitenlands) reisverslag een illustratie met klokkenluiders als onderwerp werd opgenomen. De twee mannen rechts, die aan het onderaan gesplitste touw trekken dat naar de enige toen aanwezige luidklok leidde, zijn waarschijnlijk ‘klinkers’.
Van rooms-katholiek naar calvinistisch:
hinnekende paarden en ruig volk in de kerk
Na pogingen tot een algemene reformatie van de katholieke kerk ontstond in 1517 in het Duitse Wittenberg binnen de Europese rooms-katholieke kerk ongewild een scheuring. Afgescheiden gelovigen gingen op den duur binnen nieuwe eigen kerkstructuren verder als ‘protestanten’, in grote lijnen verdeeld in mennonieten, lutheranen en calvinisten.
Deze Reformatie bracht ook in Scheveningen een periode van onrust. Niet alleen voor de mensen maar ook voor het gebouw. Vanaf omstreeks 1566 was een strijd uitgebroken – later bekend als de Tachtigjarige Oorlog – tussen de landsheer Filips II, die ook koning van Spanje was, en opstandige groeperingen in de Nederlanden. Deze strijd was niet alleen ontstaan door religieuze verschillen, maar ook uit sociale en politieke onvrede. Door deze oorlog werd vanaf 1573 onder andere het nabij gelegen Leiden door de Spaanse vijand belegerd. De legers van de Prins van Oranje deden pogingen om de stad te ontzetten. Dat lukte op 3 oktober 1574.
Veranderingen die weer verdwenen
De negentiende eeuw lijkt geen grote veranderingen te hebben gekend. Die kwamen er wél aan het eind. In het interieur werden aan de noordkant tussen de pilaren galerijen aangebracht, waardoor meer zitplaatsen ontstonden. De muren, de pilaren, de houten kap en een aantal balken werden in negentiende-eeuwse stijl beschilderd. Ook werden de grafzerken afgedekt met plankieren.
Na ongeveer vijftig jaar begon men de inrichting ouderwets te vinden. De ideeën over restauraties en het inrichten van historische kerkinterieurs was veranderd. Daarom vonden wederom grote ingrepen plaats. Dat gebeurde tijdens de periode die in februari 1957 begon en met de her-ingebruikneming op 27 augustus 1959 eindigde. De galerijen werden weggebroken en het stucwerk gewit. De ruim honderd onder de plankieren verdwenen grafzerken werden weer zichtbaar gemaakt, maar anders gelegd. Tegen de mode van die tijd in bleef de preekstoel gelukkig op de protestants/calvinistische plaats staan: halverwege de lange kant van het schip met aan drie zijden daaromheen het bankenplan.
Met behulp van een hek werd naderhand een afscheiding aangebracht tussen het koor en het schip. In de lege koorruimte werden op den duur catechisatiediensten gehouden. Ook waren er diensten, speciaal voor de armen.
In rustiger vaarwater
Na deze woelingen ontstond een wat rustiger vaarwater. De meeste Scheveningse gelovigen gingen over naar de kant van de Reformatie. Door de nieuw benoemde kerkenraad werd in 1578 de pastoor vervangen door een predikant. Zoals zoveel kerkgebouwen werd ook de Scheveningse kerk eigendom van het lokale bestuur, dus van de Haagse magistraat – Scheveningen was immers geen zelfstandig dorp. Deze stelde het gebouw ter beschikking aan de Scheveningse kerkelijk zelfstandige, calvinistische gemeente. Behalve de toren: die bleef Den Haag zelf gebruiken.
Er veranderde ook veel ín het kerkinterieur. Uit het zogenaamde ‘koor’ werd het hoogaltaar verwijderd. Mogelijk is ook het orgel afgebroken of buiten gebruik gesteld. Deze objecten herinnerden te veel aan de rooms-katholieke eredienst. Beelden en altaren werden – of waren tijdens de inkwartiering door het geuzenleger – eveneens weggehaald.
Potvis
In januari 1617 spoelde een potvis op het Scheveningse strand aan.
Het dier had een lengte van ongeveer 20 meter. Van deze vis worden sindsdien in deze kerk enkele wervels en een kaakbeen opgesteld.
Offerkist
Bij de stormvloed op Allerheiligen in 1570 toen het water 1 meter hoog in de kerk stond werd de offerkist al drijvend teruggevonden in de Keizerstraat.
Vroeger werd de kist gebruikt in de sacristie om voorwerpen in op te bergen zoals gouden bekers en schalen voor de eucharistieviering, vooral voor die tijd waardevolle voorwerpen.
Herenbanken
Tegenover de preekstoel staan tussen de pilaren vier banken. Wat opvalt is dat drie van de vier wat verfijnder zijn geconstrueerd: de bank geheel links telt minder panelen en is van een grovere houtsoort vervaardigd. Alle banken echter zijn aan de voorkant voorzien van een paneel houtsnijwerk, ieder met een eigen betekenis.
Schuitengatmeestersbank
Rechts staat de bank met als snijwerk een zeilschip, naar wordt aangenomen een bomschuit. Hier mochten de Schuitengatmeesters plaatsnemen.
Deze bestuurders waren verantwoordelijk voor goed onderhoud van ‘het schuitengat’, een beschutte plaats in het duin waar vissersschepen snel naartoe konden worden getrokken om een opkomende storm veilig te kunnen doorstaan.
Vuurbaakmeestersbank
De rij zitplaatsen daarnaast was bestemd voor de vier Vuurbaakmeesters. Zij waren verantwoordelijk voor het functioneren van de vuurbaak ten behoeve van de scheepvaart. Het oudst bekende document waarin deze wordt genoemd werd gedateerd 13 februari 1531.
Het snijwerk toont een gemetselde toren met in de top een brandend vuur en opgaande rook. Bijzonder is dat het duin waarop het bouwwerk staat werd voorzien van het jaartal 1698.
Magistraatsbank
De ernaast staande bank kreeg als versiering het wapen van ’s-Gravenhage: een gekroond schild met daarop de ooievaar. Hier nam dus indien nodig de magistraat van Den Haag plaats.
In vergelijking met het snijwerk aan de andere banken is dit wat bescheiden in omvang en uitwerking.
Vissersbank
Ten slotte de vierde bank. Het kerkinterieur toonde dus al eeuwenlang wel het wapen van Den Haag maar nog nergens het sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw algemeen aanvaarde wapen van Scheveningen.
Houtsnijder, hovenier en kerkenraadslid Dolf van Eendenburg sneed bij deze eenvoudiger uitgevoerde bank een passend wapen. Dat werd op 14 september – Open Monumentendag – 2019 tijdens een geanimeerde bijeenkomst onthuld.
Preekstoel
In de loop van de zeventiende eeuw moet het kerkelijk leven zich verder hebben gestabiliseerd, onder leiding van komende en gaande predikanten en kerkenraden. Pas in de achttiende eeuw kwamen er inwendige veranderingen. Tussen 1756-1757 werd een nieuwe preekstoel geplaatst, met fraai snijwerk van Josephus de Bondt. Deze ‘Meester Beelthouwer in hout, steen en snijwerk’ was in 1748 in de Scheveningse kerk getrouwd met Johanna van Groeneveld.
In de Protestantse Kerk kent men twee sacramenten namelijk de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal.
Doopfont
“De Heilige Doop betuigt en verzegelt ons de afwassing van onze zonden door Jezus Christus”.
Avondmaalstel
“Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten, en deze drinkbeker zult drinken, zo verkondigt de dood des Heren, totdat Hij komt”.
Scheepjes in de kerk
Scheepsmodelbouwer Herman Visser uit Papendrecht is aan de slag gegaan voor de bouw van de bomschuit SCH 107 ‘Scheveningen’. Het scheepje is tot in alle details nagebouwd op basis van een tekening met tuigplan uit 1894 van Jb. van der Ende, wiens vader Jan van der Ende scheepmakersbaas was op de werf van schuitenbouwer M. de Niet Az. aan het Schuitengat. In het scheepje is een monsterrol geplaatst met daarop de namen van degenen die financieel bijgedragen hebben voor de realisatie van het scheepje.
Tijdens kerkbezoek in binnen- of buitenland (in Denemarken bijvoorbeeld) komt men ze meer dan eens tegen: scheepsmodellen in verschillende maten en typen. Soms zijn ze al eeuwen oud. In Nederland zijn deze ongeveer negentig ‘kerkscheepjes’ veel te vinden in de protestantse kerken van vissersplaatsen als Urk, Marken, Katwijk aan Zee of Maassluis. Maar ook in steden als Amsterdam (Oude Kerk) en Haarlem (Grote Kerk) zijn ze aanwezig. Ze geven een beeld van en vormen een schakel met het zeevaart- en visserijverleden. Bovendien verfraaien ze het kerkinterieur.